Herfstvakantie 2016
Route via Google-maps
Zaterdag 29 oktober
Traject: Leuven – Le Mont Saint-Michel, 627 km
Er wacht ons een aardige rit, maar ik gok erop dat er bij de heraanleg van de Mont-Saint-Michel ruim voldoende plaats voor overnachtende campers werd ingetekend op de plannen van de nieuwe parking. In geval van nood is er nog altijd een overnachtingsmogelijkheid even verderop in Beauvoir, geen stress dus of dat dachten we toch. Met enig oponthoud, omdat er gisteren na het werk eigenlijk niet meer ingepakt werd, maar toch nog redelijk vroeg op de ochtend slaan we op de Brusselse ring af richting Parijs. We houden de E19 aan tot een stuk voor de afrit Dour, waar we in de paasvakantie al een dik uur verspeelden op 6 km voor de grens, de verscherpte controles van de Franse gendarmes doen het verkeer ook vandaag weer stremmen. Bingo.
De opgelopen frustraties van de vorige passage indachtig, neemt Cris een ‘split second decission’ en verlaat nog net voor de staart van de ellenlange file de snelweg. De GPS herberekent zijn route en sommeert ons de oprit aan de overkant van de weg terug te nemen, mooi niet, maar welke kant moeten we dan wel op? Lichtjes in paniek dwalen mijn vingers door de Michelin kaartenboek die ons nog vergezelde op weg naar Kroatië en terug, de Waalse gewestwegen zijn het meest gedetailleerde schaalniveau. Fijn maar waar zijn we en welke richting rijden we nu uit? Googlemaps weet altijd raad, slimme telefoons en mobiele data hebben waarschijnlijk al menig huwelijk gered.
Dour laten we links liggen en we volgen Google en Michelin naar het centrum van Quiévrain, waar ze het nodig hebben gevonden de doorgaande weg naar Frankrijk even op te breken en om te leiden door een tuinwijk waar nu ook een rist foeterende chauffeurs staat aan te schuiven om ergens terug op die vervloekte E19 te geraken. Een klein uur later draaien we terug de autostrade op en kijk daar voor ons rijdt net de Nederlandse camper die we bij de afrit Dour hadden achter gelaten. Alternatieve weg versus grenscontroles: 0-1. Goed om weten dat we door die omleiding niet meer tijd hebben verloren, gekscheert mijn echtgenoot nog. Juist ja.
De rest van de route verloopt rimpelloos over de Franse péage, een flink eind op weg wisselen we van positie en het schemert bijna wanneer we eindelijk onze bestemming bereiken. Geen inspanning meer vandaag, we parkeren op de immense toeristenparking aan het begin van de dijk die naar Le Mont leidt. Het gedeelte P8 is voorbehouden aan motorhomes, voor 17 euro een wat nikkel kunnen we er 24u staan en gratis met de shuttlebus tot aan de voet van de kloosterberg. Geen gunstprijs, maar dat stoort ons vandaag niet, we willen enkel nog ergens de voetjes onder tafel schuiven en ik wil de fruits de mer die we van de zomer hebben gemist. Na een autorit die het betere deel van de dag in beslag nam, hoeven we niet zo nodig op de bus, we strekken de benen en gaan op zoek naar La Vieille Auberge. De ondertussen al ietwat geromantiseerde herinnering aan een eerder, eerste, bezoek en het verlangen naar die rijkelijk gevulde zeevruchtenschotel, overgoten met gulzige bolées Bretoense cider, doen me een tred sneller stappen.
De herberg waar ik zo lang naar heb uitgekeken, dicht voor het allerheiligenweekend, maar de waard is zo vriendelijk geweest een verwijsbrief aan te plakken die ons de diensten aanbeveelt van Auberge de Saint-Pierre een paar huizen lager. De raad van de herbergier volgend staan we bij Sinte Pieter al enkele minuten te puffen, met onze winterjassen aan, vooraleer de ober zich nog maar verwaardigd even in onze richting te kijken. Weer geen geluk. Hotelgast? Neen toch niet, antwoordt het koppel voor ons. Ze worden doorverwezen naar het belendende vertrek, waar andere tafelgasten het rumoer proberen te overstemmen om af te rekenen bij de toog. Vous êts combien? De dame achter de kassa adresseert ons. Terwijl er nog meer mensen langs een tweede deur vanaf de straat naar binnen wringen. Deux, svp. Haast Cris, zichzelf al een beetje op de lip bijtend. Réservé? Wil ze ook nog weten. Non…
Une minute, ze gebaart de maître, of wat daarvoor moet doorgaan, het gezin dat achter ons naar binnen kwam gewrongen en wel een kamer in het hotel boven heeft geboekt snel naar een tafel te brengen terwijl wij iets minder geduldig blijven wachten. Uiteindelijk is het aan ons, achteraan kwam er net wat vrij. Het is er een drukke rumoerige bedoening, maar we ontwikkelen bijna scheurbuik dus nemen we het er allemaal maar bij.
De hofmeester moeten ze volgens mijn poezelige vent sito presto ontslaan, de ober loopt meer rond dan bestellingen op te nemen en de verwarming staat veel te heet. Oef, daar komt eindelijk ons aperitief, na bijna driekwartuur nippen we aan een Kir Normand – een varriant met cider en pommeau. Hij neemt de foie gras als voorgerecht, de echte en een preek over dierenleed is ook aan mij niet besteed, geen entrée voor mij ze mogen gelijk de plateau de fruits de mer brengen. Die schotel maakt alles goed. Terwijl ik nog zit te peuzelen van een verse krab, peuteren in wulken en slurpen van een half dozijn oesters, bestelt mijn tafelgenoot nog een fles.
Het is ondertussen aardedonker geworden en het fel verlichte klooster steekt schril af tegen de nachtelijke nevels. Gelukkig kunnen we met de gratis shuttle naar de camperparking terug.
Zondag 30 oktober
Traject: Le Mont Saint-Michel – Cancale, 48 km
We slapen uit, min of meer, want tot de middag blijven pitten doen we in de camper zelden. Buiten gonst het al van de bedrijvigheid, vertrekkende campers, joelende kinderen en keuvelende mensen. De zon priemt zowaar door het openstaande dakluikje en werpt een straal warmte in de koude camper. De cabine ramen zijn stevig aangewasemd en dat betekent dat het een koude nacht is geweest, na een stevige kop koffie stappen we nog een eindje terug tot bij de baai. Ik wil nog wel even wat foto’s maken van de rots die nu baadt in het zonlicht. De gigantische parkings lopen al aardig vol, bij het perron van de shuttlebussen staat een rij om U tegen te zeggen. Honderden toeristen wachten geduldig op een lift, de file bij de paardentram – waarvoor er wel betaald moet worden – is korter, overhet wandelpad trippelen de mensen als mieren achter elkaar in lange wriemelende slierten over het zachte dolomiet. Kan je nagaan hoe druk het hier in de zomer is, stoot ik mijn al even verbaasde huisband aan.
We lopen nog even binnen in het bezoekerscentrum, annex toerismekantoor, met wat opstellingen over de bezienswaardigheden in de directe omgeving, hier op de grens tussen Normandië en Bretagne. Mooi, we hebben het hier nu wel weer gezien en beginnen vandaag aan onze trip door Bretagne. Ooit haalde ik het in mijn hoofd de vuurtorens van de Bretoense kusten te willen zien, knoestig weerwerk biedend tegen woeste stormwinden, wild opstuwende golven fotograferen terwijl hun witte schuimkoppen breken op de rotsige landtongen van Finistère. Zo verbeeld ik mij het plaatje alvast en in een brochure speelt het Bretoense Office de Tourisme daar aardig op in, maar dat soort foto’s zal ik deze week helaas niet maken. De meeste echt tot de verbeelding sprekende foto’s die naar me lonken in reisgidsen en op ansichtkaartjes werden op de eilanden voor de kust gemaakt, bij heldere winterluchten en noorderwinden. De komende dagen wordt het bijna terug zomer en eilanden bezoeken staat deze week vast niet op het programma. Ik laat de me niet ontmoedigen en ga toch op zoek naar enkele Phares Bretons.
Eerste stop na de uitgebreide etappe gisteren wordt Cancale, vermaard om zijn oesters uit de Baai van de Mont-Saint-Michel met een typische smaak die te danken is aan het planktonrijke water hier voor de kust. We volgen de GPS langs landwegeltjes die de polders rond de baai doorkruisen, nu eens langs de prés salés door gezellig ogende kustplaatsjes met oesterputten en cabannes waar de verse zeevruchten aan de man worden gebracht. We naderen onze bestemming en het landschap klimt steeds hoger, de zandige polders gaan stilaan over in granieten heuvels. Xander’s stem uit de Garmin tegen de voorruit draagt Cris op om bij de volgende rotonde rechtsaf te slaan, “Rue de la Corniche” lees ik op een straatnaambordje terwijl ik onwillekeurig mijn greep op het handvat van de cabinedeur wat versterk. Al snel wordt het asfalt smaller en duikt het van het plateau boven de kust naar beneden, net een auto breed. Links schieten rotsen omhoog tussen het groen, rechts priemen de felle reflecties van de herfstzon op de rimpelende zee tussen het lover door dat ons van de diepte scheidt. Het is bijzonder druk op zondagvoormiddag, tientallen auto’s schuiven aan in een file op het bochtige wegeltje, ongeduldig spiedend naar een parkeerplaats om te gaan lunchen in een van de vele restaurants hier op de kaaien bij de haven. We worden er zelf ook wat zenuwachtig bij, want smale paadjes langs rotsige kusten zijn niet ons favoriete parcours met de camper.
Aan het einde van de weg scherpe bocht naar links, komt Xander plots tussenbeide. Een haarspeldbochtje terug naar omhoog, fijn, dat kan er ook nog wel bij. Met de nodige omzichtigheid dwingt mijn chauffeur ons zeven meter lange zwaargewicht tussen de aanschuivende gezinswagens met zeurende kinderen en cabrio’s met koketterende medioren. De baan slingert hier vanaf de haven stijl door een kloof in het plateau naar omhoog, bij de inrit naar de betaalparkings rechts stopt een auto pardoes – complet. Foeterend op de mottige fransman voor ons om zijn coup de frien en zich opwindend in de oncomfortabele positie om terug vanuit eerste bergop te moeten laveren, komt de handwijzer naar de Aire de Camping-Car La Ville Balet geen seconde te vroeg voor mijn lieverd. Hij haalt pas terug adem voor de slagboom van de camperplaats, die lijkt op het eerste zicht al even druk bezocht als de stad hier beneden. Maar er is alvast één plekje vrij hier bij de ingang, rij eens rond gebaar ik onderwijl zelf uitkijkend naar nog meer vrije plaatsen of aankomende motorhomes die ons te snel af willen zijn. Zo’n vaart loopt het gelukkig niet, de camperplaatsen baden in de zon. We nemen een plekje in tegen de haag, de mensen achter ons zitten buiten te aperitieven met een fles wijn en op een gaspit pruttelt een pot mosseltjes.
Het lijkt wel zomer en ik beklaag me gisteren niet even een korte broek te hebben ingepakt. We lunchen met de laatste zachte broodjes die ik bij het ophalen van onze Autoroller vrijdagavond na school nog heb gekocht. Morgen moeten we misschien nog even langs een winkel om de proviand terug aan te vullen, want daags nadien zijn alle winkels misschien ook weer gesloten op de hoogdag van Allerheiligen. Nu willen eerst naar terug naar beneden, opgaan in de massa toeristen en dagjesmensen, genieten van de zon en het jodium uit de zee, en vooral ergens een tafeltje bespreken voor vanavond! We dalen af lang een wandpaadje tegen de beboste helling, enkele minuten later dwalen we langs schreeuwerige uitstalramen en uitnodigende vensters waarachter netjes uitgedoste koppels zichtbaar genietend zitten te tafelen. We lopen ze allemaal langs om dan te besluiten dat die ene kaart aan het begin van de reeks brasseriën en hotel-restaurants er toch het beste uit zag, dus reppen we ons terug. Het loopt al tegen tweeën en dus willen we snel nog reserveren, zo zijn we gerust voor de rest van de dag.
Tijd voor Blanche Hermine, een Bretoense witte, daarna ontdekken we de rest van de havenbuurt, snuisterijen en de produits du terroir. Bovenop een klif aan het einde van de kades lonkt een monument, langs een smalle uitgesleten trap klimmen we naar de point de vue die uitkijkt over de uitgestrekte ostréiculture van Cancale. Bij eb is er volop bedrijvigheid in de oesterparken, grote korven met schelpdieren worden hier uitgezet en opgehaald, gecontroleerd en gekeurd om straks misschien op mijn bord te eindigen. Bij de vuurtoren, nuja lichtbaken, aan het havenhoofd worden de succulente weekdieren in marktkraampjes aan de man gebracht – zelfs op zondag. Onderaan de kaaimuur kiepert men de lege schelpen terug op het strand, het zand lijkt wel geplavuisd met een onregelamtige parelmoeren mozaïek die schittert in de laagstaande najaarszon. We lopen al weer te puffen, met een klamme t-shirt onder de rugzak stappen we een winkeltje binnen. Streekproducten worden ons aangeprezen door een grijze mijnheer, de flessen van Manoir du Kinkiz met medaille d’or trekken mijn aandacht. De winkelier herkent ons meteen als connoisseurs wanneer Cris hem honderduit vertelt over ons bezoek aan de cidrerie en de bijhorende stokerij enkele jaren geleden.
Enkele tientallen euro’s lichter en geladen met een koffertje exquise ciders en hun distillaat, het fijnste van Bretagne, staan we terug op de stoep. De gestookte appelcider heet hier Lambig, het Bretoense equivalent voor Calvados en afgeleid van ul lambig de plaatselijke benaming van een distilleerkolf. Als de eau-de-vie ten minste vier jaar heeft liggen ‘verfijnen’ op eiken vat, mag die de eretitel ‘fine de Bretagne’ dragen en dat resultaat verdient op het regionaal concours zo nu en dan dus een gouden medaille. Allerminst goedkope bocht, welaan dan het kan ons maar smaken. Terwijl we onze impulsaankopen terug naar de camperplaats boven sjouwen, koelt snel weer af en valt het duister zachtjes over de inham tussen de Pointe des Roches Noires en de Pointe des Crolles. Ruim de tijd om nog even op adem te komen, het zes-uur-journaal te bekijken en ons klaar te maken voor het diner – gezellig met zijn twee. Een aperitiefje, ja graag. Un pommeau, probeert Cris. Ach nee dat schenken ze hier in Bretagne niet. Dag op dag twaalf jaar geleden getrouwd, we klinken erop met een stevige kir Breton – cider op smaak gebracht met chouchen analoog aan de kir Normand van gisteren.
Hoewel ik elke dag wel een schotel fruits de mer opeten kan, beperk ik me tot een bordje oesters als voorgerecht want overdaad schaadt zoals het spreekwoord leert. Cris beproeft ook vandaag de kwaliteit van de ganzenlever, uitstekend zo blijkt. Het vervolg bestaat uit varkenswang voor hem, maigret de canard voor mij – vergezeld van een stevige cidre bouché, dat spreekt. Een copieus maal, net iets te vlot geserveerd om nog aan een tweede fles fermier toe te komen. Het dessert wordt een eigenzinnige interpretatie van de klassieke profiterolles en de heerlijke suggesties van de patissier, afgewerkt met een bolletje roomijs caramel au beurre salé. De gedistingeerde ober ruimt af, messieurs encore un petit café? Graag en vergezeld van een ‘fine de Bretagne’. Ahum, oui, je vous sers un Calva, agé 12 ans. Stevig afzakkertje, net als zijn prijs – zo hebben we er geen tweede nodig!
Rare jongens die Fransen. Voldaan keren we terug naar boven, langs het krinkelende paadje. De sterren staan aan de hemel, het belooft weer een koude nacht te worden. We prikken nog een bestemming voor morgen en kruipen onder de wol.
Maandag 31 oktober
Traject: Cancales – Saint-Jacut-de-la-Mer, 33 km
Heel wat bedrijvigheid ’s ochtends, we schuiven nog even aan bij het servicepunt en volgen Xander naar een alleen hem bekende positie op het eind van een landtong tussen Saint-Malo en Cap Fréhel. Die beide plaatsen bezochten we tijdens een eerdere trip al eens, de eerste is het piratenbolwerk van Surcouf, de tweede een pointe op de smaragdkust met op zijn uiterste puntje een struisse vuurtoren die schepen veilig voorbij de scherpe rotsen van ‘fort La Latte’ naar de haven in het estuarium van de Rance leidt.
Onderweg wil ik nog even langs Dinard, volgens alle reisgidsen een pittoreske badplaats met belle époque villa’s op de oever van de rivier, recht tegenover de oude vestingsstad van de beruchte kaperkapitein. De Groene Michelin adviseert ons te parkeren bij ‘Saint-Énogat’ om de stad te bezoeken, maar de gids gaat er natuurlijk niet van uit dat je met een klein huis onderweg bent. Hier beneden aan het water is plaats voor een auto of tien, en die staan er natuurlijk al, maar niet voor onze Autoroller dus manoeuvreer ik voorzichtig heuvelopwaarts achteruit en keer matig geërgerd om. Hier staan we dan, hoog overleg te plegen over wat te doen, een andere parking zoeken want die staan bewegwijzerd doorheen de ganse binnenstad? Weinig lust daartoe, want de meesten leken mij óf ondergronds óf met hoogtebegrenzers ontoegankelijk gemaakt voor andere dan personenwagens.
We laten er ons telkens weer aan vangen, de incontournables van Michelin. Zelfs de informatie in hun camperedities laten al eens een steekje vallen, of het moet zijn dat mijn wijze van reizen niet de hunne is. Wat wordt het dan? We staan daar nog een seconde te dralen, spiedend naar een uitweg door het eenrichtingsverkeer. De navigatie herpositioneert en herberekent routes, terwijl de stoom aan Xanders oren uit komt. Daar, dat smalle straatje in, gebiedt mijn co-piloot terwijl ik geagiteerd de zwaargewicht op staart en rem trap om een stel keuvelende voetgangers te ontwijken. Ik hoef niet meer zo nodig we laten Dinard voor wat het is. Xander vond ondertussen een weg naar onze eindbestemming, maar worden we plots afgeleid door een handwijzer naar Camping du Port Blanc.
Een allerlaatste wanhoopspoging, maar de fin-de-saison is hier al een tijdje gepasseerd en de camping begon al aan een winterslaap, parkeren voor de camping bij het strand mag enkel overdag. Het gemeentelijk besluit hangt hier buiten aan een lantaarpaal, de ganse litanie geäfficheerd. Met 7 meter passen we niet in de dwarse vakken, ik wring onze achtersteven over het trottoir omdat achter ons al de volgende onfortuinlijk ronddolende camping car komt aangereden. Dit wordt niets, dat mekt ook de grijze fransman die voor de poorten van de municipale keert. Op naar elders: een eigenzinnige camper-app meent te weten dat er boven Saint-Jacut-de-la-Mer op de pointe met de camper overnacht kan worden. Allen daarheen.
We volgen Xander over Le Frémur, een zoet watertje dat de departementen Île-et-Vilaine en Côte-d’Armor hier scheidt. Daar begint Armorica en dus het échte Bretagne, welaan niet het echte, maar dan toch het keltische stuk waar het Brezhoneg nog leeft en de nationalistische graffiti de verkeersborden tooit. Hartverwarmend volksverzet, tegen het imperialisme vanuit Parijs, dat net nog een petitionnement opstartte om de eigen taal te doen erkennen voor het Examen de Bacalaureat – kortweg BAC. De Franse staat vereist een proefwerk in de taal van Molière aan het eind van de middelbare school, nochtans gaan steeds meer kinderen van Breizh tegenwoordig gewoon in het Bretoens naar school. Ya d’ar brezhoneg!
We laten het dorp halverwege de landengte links liggen en volgen rotonde na rotonde de GPS tot bij een strandparking die, ook hier weer, enkel voor personenwagens toegankelijk blijkt. Alle zijstraatjes in de buurt zijn ‘Interdit aux Camping Cars‘, ze hebben hier allicht een probleem met net zoals wij misleidde bezoekers. Wij zijn niet van het clandestiene type en merkten net voor het dorp wel een aanwijzer op: ‘Aire de Camping-Car Basses-terres‘. Beneden het dorp wacht ons een heuse camperhaven die ’s zomers ongetwijfeld vele motorhomegasten weet te accomoderen, waarom iemand liever schots en scheef op het trottoir blijft slapen begrijp ik niet.
Een snelle hap en dan stappen we langs het dorp over de dijk, langs de oude abdij het schiereiland rond. Bij eb is staan de schorren droog en rijden tractors met karrevrachten oesternetten over het zand. De zon staat laag, maar ze heeft nog kracht genoeg om een stuk of wat badgasten in zomers tenue te doen genieten van haar warme stralen. Voor een visserhuisje verschijnt de keukentafel op het gras en wordt de apéro aangebroken, beneden op het strand kinderen plensen joelend door de plassen. Bij de abdij van Sant-Yagu, een plaatselijke heilige uit de vijfde eeuw waarnaar het dorp is genoemd, vegen gemeentebeamten de gevallen bladeren op en harken de beige kalkstenen kiezeltjes van de kerkhofpaadjes op voor de dodenherdenking morgen.
Het is een fikse wandeling naar het puntje van het vaste land, dus wordt het tijd om een kafaat te zoeken waar we de krent even in een zachte fauteuil of op een kruk kunnen planten. Afgezien van het bijna zomerse weer, is het hier weldegelijk Allerheiligen en niet half-oogst. Enkel in de windmolen brandt licht, een herfsttapijt bedekt de bistro-tafeltjes op het terras. De waardin opent met plezier een fles cidre bouché voor haar Vlaamse gasten. Het is rustig, weining toeristen nu. ’s Zomers is dat wel anders, het uitzonderlijke weer blijft nog de ganse week, belooft de jongedame. Haar Bretoense echtgenoot komt even vanachter zijn fornuis, nieuwsgierig naar het onverwachte gepol en lawijt bij zijn vrouw aan de toog…
We stappen langs een 8 à huit naar onze camper terug, met wat lekkernijen uit de zee voor bij de apéro in de laatste gloed van alsmaar vroeger ondergaande zon. Het wordt koud wanneer de schaduwen lengen over de camperplaats, Cris zoekt de warme gloed op van de TV en ik trek wandelschoenen aan en warme jas. Bij de baai hier vlak achter de pleisterplaats wil ik de opkomende vloed en de bootjes nog op het strand gaan fotograferen, badend in vaal roze avondlicht. De middagen zijn zomers, de avonden vallen snel en winters kil. De verwarming blijft vannacht voor het eerst op een klein pitje branden.
Dinsdag 1 november
Traject: Saint-Jacut-de-la-Mer – Pointe de Saint-Mathieu – Plougonvelin, 230 km
Toussaint. We steken vandaag dwars door Bretagne naar één van de meest westelijk gelegen uithoeken Finistère – Penn ar Bed, voor de Kelten onder ons. De pocketreisgids van ANWB laat een vuurtorenroute starten bij de Phare de Saint-Mathieu, opgetrokken aan de voet van een oude kloosterruïne en op deze hoogdag druk bezocht. We hebben het betere deel van de voormiddag gereden, tot voorbij de agglomeratie rond Brest. Die metropool laten we ook dit keer maar links liggen want bij een eerdere trip door deze contreien raadde de gastvrouw van Le Bistrot à Crêpes, een pleisterplaats in Santec, ons stellig af om daarheen te gaan. Rien à voir, vraiement trop de monde en saison et comme partout des problèmes avec ce sorte de jeunes…
Ze hebben er een probleem met hangjongeren dus, net zoals in de meeste Franse steden – uit de voormalige kolonies overgewaaid zonder veel toekomstperspectief, enkel goed voor de statistieken, het onveiligheidsgevoel en nu en dan wat kleine criminaliteit. Wanneer we de buitenwijken van de stad naderen over de ringweg, oogt de aanblik weinig uitnodigend dus volgen we Xander in een wijde boog rond Brest en zijn 17de eeuwse havenvestingen. De woonkazernes bevestigen onmiddellijk de pejoratieven van de Bretoense pannenkoekenvrouw. Vuurtorens dus.
Nu hebben we eerst en vooral nood aan een stevige kop koffie en een snelle hap voor we de hoog aangeprezen vuurtorensite gaan bezoeken. Parkeren met de camper kan op een van de terreinen net voor de landpunt, enkel overdag. Daar had ik niet meteen op gerekend, maar geen probleem want een viertal kilometer eerder op onze weg stond er al een aire aangegeven. Een drietal kilometer verderop in Le Conquet zou volgens Cris zijn App ook een overnachtingsplaats zijn. Keuze te over dus, niet zo in de Hostellerie du Pointe de Saint-Mathieu waar we net het einde van de middagservice mislopen. Désolé messieurs, het keukenpersoneel is net aan de opkuis begonnen. Een dessert kan nog misschien. Elk een verwenkoffie dan maar? Verschoning, nogmaals, de laatste taartpunt ging net over de toog. Gewoon koffie dan? Die is tenslotte van het huis, omdat het afrekenen van die twee bakjes schamele troost ook niet bleek te vlotten.
Impressionante kliffen hier aan de rand van het continent, met tot de verbeelding sprekende lichtbakens die je meevoeren met de zeilen gehesen in het want, naar de entersloepen van kaperkapiteins, naar zeebonken en matrozen met sloten bruine rum. Wegdromend in de felle najaarszon verzin ik er zelf de woest omhoog slaande golven maar bij, onder dreigende luchten vuurtorens gehuld in sluiers van grauwe mist. De zee strekt zich ondertussen lui rimpelend en vaal glinsterend uit onder het staalblauw van een dolenthousiaste nazomerdag. Geen misthoorn, maar het grollen van een hongerige maag roept mij weg uit mijn dromerij. Nog even langs het vuurtorenhuis voor wat toeristische info en dan terug om een onderkomen te gaan zoeken voor onze Autoroller vannacht.
De mix-parking in Le Conquet liever niet, Cris volgt mijn gedachtengang gedwee, dus beproeven we ons geluk op de aire bij het Fort de Bertheaume in Plougonvelin. Dat blijkt een voormalige camping, hoog verheven op de rotsen boven het goudgele zand van een baai waar de kinderen nog kirrend in het water plonzen. We vatten een wandeling aan naar het wat verderop gelegen centrum van het kusttoerisme, maar keren halverwege op onze passen terug omdat het parcours naar Boulevard de la Mer beduidend langer en met zwaardere klimmen blijkt dan eerst gedacht. De zon staat al weer laag en de zilte lucht koelt razendsnel af, liever dan straks na een eventueel avondmaal ginds op de dijk nog gans deze weg terug te moeten stappen warmen we ons in de dorpskroeg aan het haardvuur weer op en komen op temperatuur met een Lancelot van het vat.
Na de vaat en voor het slapen gaan, zetten we nog de koers uit aan de hand van de vuurtorenroute uit de pocketgids: van hieruit steken we door naar de phare de Kermorvan, Saint-Mathieu en Le Conquet laten we links liggen, dan gaat het verder naar de phare de Trézien en misschien nog een eindje verder naar de noordrand van Finistère; maar de meest tot de verbeelding sprekende phares staan op de eilanden uit de kust. De weersvooruitzichten tonen grijze wolken met een spatje regen zelfs, we zien wel wat het wordt en waar het lot ons morgen heen voert. Terwijl vooraan de televisie nog een paar uur speelt, droom ik al van jagende stormen, ongelukkige jongetjes en vuurspuwende draken die een petroliumvlammetje weer proberen aan te steken. Pete’s dragon, een Disneyfilm uit mijn jeugd, zal voor altijd mijn nostalgische concept van een lighthouse kleuren.
Woensdag 2 november
Traject: Plougonvelin – Pointe de Kermorvan – Landerneau, 68 km
’s Ochtends is het grijs, guur herfstweer en mistig zelfs wanneer we op de landtong van Kermorvan parkeren. De weersverwachtingen voorspelden midden de week en aan het eind van de wereld een dipje in de nazomer. Het lage tij heeft de bootjes vastgezogen in de geul van Le Conquet, ze liggen aan de ketting en wachten tot de vloed de haven weer binnenstroomt. Miezerweer, maar het dikke wolkendeken heeft de laatste warmte van gisteren gans de nacht vast gehouden. De jassen worden al snel weer open geritst terwijl we over een hoogte klimmen naar de vuurtoren die beneden op een rotspunt in de golven staat.
De makers van reisgidsen en brochures hebben hun fraaiste plaatjes hier van op zee geschoten, want wij zien de vierkante toren van alleen bovenaf en kijken op de grauwe achterkant. De site is gesloten, ooit nog door de Duitsers gebruikt en met betonnen bunkers uitgerust, net zoals het Fort van Bertheaume enkel tijdens de zomermaanden te bezoeken. De kustvaart van vissers, koopvaardij en wereldkrijg schreven hier samen geschiedenis. In mineur keren we naar onze Autoroller terug, wat rest er ons vandaag nog van mijn gedroomde vuurtorenroute? De kortste weg naar de volgende toren leidt ons langs een rist corniches, maar bij dit weer zijn we daar niet meteen tuk op – ikzelf nooit eigenlijk. Dus verzoeken we Xander door het hinterland een ruimere baan te zoeken naar de phare de Trézien. Maar ook die ligt er afgesloten en wat troosteloos bij, zelfs niet eens aan de woeste baren, maar bovenaan het plateau en midden het dorp. Geen witbruisend tegen de toren opslaande zee, wel hortensias die zorgen voor een surrealistisch beeld.
Hoewel het nostalgisch en avontuurlijk jeugdverlangen onbeantwoord bleef, hebben we het hoofdstuk Phares Bretons zo zoetjes aan wel gezien. Ooit vind ik nog wel eens die ene vuurtoren zoals die altijd in de boekjes staat en volgens mijn schilderachtige verbeelding ook hoort te zijn. Veel te vroeg op de middag om hier een straat verder op “Aire de camping-car de Ruscumunoc” in Plouarzel voor de TV te blijven zitten en geen weer om nog een eind te gaan wandelen. In dit gedempte licht kan ik toch geen treffelijke foto maken en nog naar de noordkust rijden hoeft voor mij niet meer. Waarheen dan wel, weten we niet direct dus blader ik wat lusteloos door onze boeken en swaaipt Cris door zijn apps naar een camperplaats in Landerneau, al een eind terug langs de snelweg richting continent. Geen idee wat daar rond deze tijd van het jaar te beleven valt, maar de Élorn vult zich bij hoogtij tot diep in de stad én ze hadden er de eerste E. Leclerc ooit. Alleen al daarom moèten we er wel naartoe!
Édouard van onze favoriete megastore blijkt geen onbesproken figuur: in Landerneau geboren in een begoede familie, als zesde zoon van een katholieke en sociaal bewogen militair uit de Franche-Comté is hij voorbestemd voor het seminarie. Het uitbreken van de tweede wereldoorlog steekt gelukkig een stokje voor dat priesterschap en in ’44 wordt hij ervan beticht met ‘den Duits te hebben geheuld’, een jaar later wordt de man vrijgesproken door de rechtbank in Quimper. Samen met zijn vrouw Hélène begint hij een eerste kruidenierszaak in zijn geboortestad, bij zijn overlijden in 2012 was dat winkeltje uitgegroeid tot het warenhuisimperium dat wij vandaag kennen. Met hun legaat werd in het oude kapucijnenklooster van Landerneau een cultuurfonds opgericht – pour une culture accessible à tous.
Petite histoire voor meerwaardezoekers; maar die zoeken we vandaag niet, wel een table d’hôte of bescheiden bistronomie om vanavond de voeten onder tafel te schuiven en het allerheiligenweer te ontlopen. Het centrum met de winkelstraat ligt op een boogscheut van de camperplaats, we treffen hier niet de Unheimlichkeit die menig Franse provinciestad tekent, wel de doordeweekse stoffigheid van een gruwelijke urbanisatie. Een treffelijk etablissement dat straks ook geopend is, vinden we voorlopig niet, het wordt kaas en wijn uit het Carrefourtje onderweg. Een beetje afwisseling op de zeevruchten en de zachte Bretoense cider van de voorbije dagen, morgen rijden weer verder in de richting van Normandië. Zo kunnen we op de terugweg nog een tussenstop maken en bij een France Passion adres overnachten om wat calvados aan te kopen voor de koude winteravonden.
Donderdag 3 november
Traject: Landerneau – Dol-de-Bretagne, 210 km
Het allerheiligenweer is omgeslagen naar gewoon herfstweer, normaal voor de tijd van het jaar en dus beduidend kouder dan aan het begin van deze trip. Tegen mijn verwachting in verlaten we de stad niet langs dezefde weg die we zijn gekomen, zelf zou ik gewoon terug naar de snelweg zijn gereden daar waar we die gisteren hebben verlaten. Betweter Xander zoekt een voor ons stukken interessantere route, volgens hem dan toch, langs de meanderende loop van de Élorn. We volgen de rivier over een op mijn Michelin-kaart als toeristische bezienswaardigheid ingekleurde kronkelweg, best stemmig dat wel. De D712 doorsnijdt het groene en heuvelachtige Bretoense binnenland, met donkergroene dalen en uitgesleten rotsen, het lijkt hier wel net de Ardennen.
Route touristique, maar onze persistente kameraad om de haverklap wil dat we een veel te smalle boswegel of een vergeten heirbaan inslaan om terug richting snelweg te klimmen. Die ligt hier volgens de kaart ergens links ons boven op het plateau, wij reden al de ganse tijd quasi parrallel over een départementale in de richting van Landivisiau een kleinere gemeente net oostwaarts van Landerneau waar we ondertussen al een klein uurtje geleden zijn vertrokken. Blijven volgen! Geen denken aan dat wij hier ergens het bos in duiken, onderbreek ik de zoveelste instructie van Xander. Uiteindelijk heeft ook het eigenzinnige computertje door dat wij voor minder dan een tweebaanvaksweg niet linksaf zullen slaan, rond de middag verlaten we de snelweg ter hoogte van Dol-de-Bretagne, village étappe.
Dol dus, het centrum is een spreekwoordelijke voorschoot groot, maar het dorp doet er alles aan om de passanten naar de plaatselijke middenstand te lokken. Terecht. Horeca voor ieders beurs, geschiedenis en recreatie, voor elk wat wils: authetieke vakwerkhuizen en feodale kerken, die hier niet op slot zijn maar bezocht kunnen worden, zelfs als toemaatje een echte menhir ergens in een omliggend veld. De kelten trokken hier nog eens alle alle registers open, voor we het oude Armorica terug verlaten. We kiezen een geschikte parkeerplek uit voor de nacht, op Place Jean Hamelin bij de Espace Social. Omzichting ons gevaarte in een van de eigenlijk te kleine parkeerplaatsen mikkend, vragen we ons wel even af of we hier zomaar over twee autovakken heen mogen blijven staan.
Op het plein, wat verderaf van het servicepunt, staan kris kras door elkaar nog wat personenwagens en vrachtwagens geparkeerd. Die laatsten keken er blijkbaar ook niet naar, dus blijven we voorlopig ook maar staan, we hebben ons zo gezet dat we altijd nog weg geraken ook wanneer er rondom ons wagens zouden zijn geparkeerd. Nog voor de vaat van een sobere broodmaaltijd is afgewassen en weer opgeruimd, parkeert er zich al een camionette aan de straatkant. Een man alleen en hier geen onbekende, keuvelt met een omwonende vrouw onderwijl hij zijn kampeerbus op de keggen rijdt. Het zit hier blijkbaar wel snor, dus trekken we onze stapschoenen aan voor een wandeling naar de monoliet.
We lopen weg van het centrum onder de spoorweg door naar Carfantin, het volgende dorp, dwarsen de Route de Combourg en daar doemt hij dan plots voor ons op: Menhir du Champ Dolent. Het steentje meet ruim 9 meter in de hoogte en is daarmee de grootste in Armorica, een druïde plantte speciaal voor de fotograferende toeristen ook nog een paar onregelmatige eiken tegen de horizon. Het plaatje is àf, maar het najaar waait ons kil om de oren en dus haasten we ons langs de grote baan terug naar Dol om er te snuisteren tussen vakwerkhuizen en slijterijen met Bretoense whisky en de fijnste spirituozen. De keurige kelt achter zijn comptoir meent in mijn keuvelende vent meteen een connoisseur te herkennen, wanneer die een bijpassend pareltje van de Distillerie des Menhirs over de toonbank schuift.
We hebben nog wel even voor we later deze avond ter tafel worden verwacht in Hôtel de Bretagne op de hoek van Place Châteaubriand. Smakelijk pleintje bij de overdekte markt, maar toch geen biefstuk voor mij, wel een allerlaatste keer fruits de mer. De souvenirs brengen we nog even terug naar de camper terwijl het duister valt. Die kreeg ondertussen gezelschap op de randparking, enkele van onze buren zijn pas aangekomen staan buiten te verbroederen. Belgen. Ze knikken vriendelijk in onze richting wanneer ze ons als landgenoten herkennen. De aangekochte flessen verdwijnen samen met de stapschoenen in de koffer en het pak wordt opgestreken want wij gaan uit eten terwijl de rest terug in zijn kampeerauto kruipt.
Vrijdag 4 november
Traject: Dol-de-Bretagne – Beaufour-Druval, 178 km
De laatste etappes worden uitgezet op de kaart, er blijven nog enkele haltes tussen Dol en thuis te prikken. Rouen is een optie, tijdens de paasvakantie raakten we erdoor bevangen. Ondanks haar grootstedelijke karakter kan haar binnenstad ons wel charmeren, voor de nacht parkeren op loopafstand is dan mooi meegenomen. Maar ook Amiens passeert terug de revue, de bruisende universiteitsstad van Jules Verne waar we tot op heden nog geen onderkomen hebben gevonden. Elke parking opweg naar Leuven is eigenlijk een optie, zolang er in de buurt maar wat te doen, te drinken of te eten valt. Moeilijk zijn we echt niet, maar eerst nog een cidrerie in Normandië. Le Lieu Cheri eventueel, een goed adres, maar ik wil nog wel eens iets nieuws proberen dus mikken we op een fermier récoltant wat verderop dicht bij de snelweg in de Pay d’Auge.
Ons gastgezin staat voor het eerste jaar in de gids, hun doening ligt behoorlijk afgelegen en de aangewezen plek om camping cars te ontvangen werd midden in het oogst- en persseizoen volgestouwd met een paar ton zure appeltjes. Pas de soucis. Als de plek ons bevalt, mogen we beneden bij de schuur gaan staan. De dochter van cidrerie Desvoye loopt even mee en zal straks ons straks voor het bezoek en de proeverij ontvangen. Moet lukken. Hoewel vooruit het erf af, gaat enkel als je rechtsaf naar de hoofdweg gaat. Linksom is de bocht te kort, maar gelukkig is er ook nog de camera om de achtersteven in de gaten te houden, terwijl Cris de overhangende bomen en de gracht nauwlettend in de gaten houdt.
Dacht ik dat dit al een hachelijk manoeuvre was, dan moet het ergste nog komen: vanaf het landbouwwegeltje tot het betonnen plateau voor de schuur moeten we over enkele tientallen meters tractorsporen, nauwelijks verhard en in alle windrichtingen hellend. Vervaarlijk schommelt de zwaargewicht over putten en door plassen, traag kerend tussen roestig alaam en knoestige appelbomen. We willen voor de hangar parkeren met de neus naar de weg en liever nu wat wringen dan de transit morgen achteruit opnieuw naar omhoog te moeten duwen. De koffiekopjes in het kastje boven tafel en de flessen onder de spoelbak rinkelen terwijl ze alle kanten uit slaan. Eindelijk ik ben er geraakt. Er kan zelfs nog ééntje naast ons komen staan, mocht er hier straks in dit ciderboerengat nog een camping carist verloren willen rijden.
Het wijdse uitzicht valt me nu pas op, einde beschaving, enkel mistige dalen en groene heuvels met treurende halfstam nog beladen met rode appeltjes en hoge perelaars. Wanneer de huisraad terug op orde staat en we een kom soep hebben gegeten, stappen we terug naar de ontvangstruimte om naar de familiegeschiedenis te luisteren en de liefde voor het ambacht te bewonderen. Het begint te miezeren, de herfstwandeling en de frisse neus beperken zich tot een ommetje aan de rand van het erf. We kraken binnen dan nog wel een fles. Er valt gelukkig wat te kijken op de satelliet, internet moeten we hier in deze uithoek niet zoeken. Uitgebreide apéro en dan toch maar eens een huisgemaakt avondmaal met winterse groenten die we nog van thuis hebben meegebracht.
Zaterdag 5 november
Traject: Beaufour-Druval – Rouen, 100 km
Nog één tussenstop en dan mag de camper voor de winter op stal, maar eerst nog even de jaarlijkse onderhoudsbeurt en naar de technische schouwing. Dat wil zeggen een extra verhuis bij thuiskomst morgen: niet alleen de souvenirs van deze trip, ook alle huisraad moet er dit keer uit. Ik huiver in gedachten al bij die karwij, onderwijl we Rouen naderen zijn de Normandische nevels en de lage wolken opgetrokken. Het ziet er zelfs naar uit dat het een mooie en zonnige herfstdag zal worden wanneer we op de kaaien langs de Seine parkeren, de plek ziet er nog steeds weinig aantrekkelijk uit, maar sinds onze vorige passage maken we daar graag abstractie van. Het oude Rouaan loont de moeite om er een dagje te blijven hangen, het is er gezellig druk in de winkelstraten rond de kathedraal. Het laatste avondmaal nemen we bij Riquette.
Zondag 6 november
Traject: Rouen – Leuven, 370 km