Zomervakantie 2014
Route via Google-maps
Dinsdag 8 juli
Traject: Leuven – Conty, 270 km
Het regent ononderbroken sinds we de valiezenkoers gisterenavond staakten en ons rijdende hotel dat de afgelopen dagen nog beschutting heeft geboden tijdens een uitgeregende feesteditie van een zomerfestival waarmee we traditioneel aan ons ‘groot verlof’ beginnen, wacht ongeduldig op zijn vakantiegasten. De fietsen moeten er achteraan nog op, maar de lust ontbreekt mij ietwat om in dit plensweer een nat pak te halen. Met een doorweekt hemd en wat vertraging rijden we in de late voormiddag dan toch maar de snelweg op. Terwijl de ruitenwissers overuren draaien, schuiven we aan in de file. Tergend traag laveert onze Ducato over het vet glimmende asfalt, van structurele opstopping over klassiek oponthoud op de Brusselse ring naar verkeershinder en vertragingen door Waalse wegenwerken. Halverwege de namiddag buigt de kraaknette Franse snelweg af richting Amiens en laten we de grauwe wolken achter ons. Eindelijk zomer!
Afgepeigerd houden we halt op de camperplaats van Conty, een onooglijk Picardisch dorpje met net geen 1800 zielen. Hier in le Nord vind je er zo wel dertien in een dozijn: ingedommeld, uitgeleefde huizen met scheefgezakte luiken, rokerige PMU’s met fletse Stella en voor de verdwaalde toerist of handelsreiziger een herberg die onder het ‘Logis’-vaandel vaart. Geen reisgids die het gat vermeld, maar de Mairie nam ten minste de moeite om een etappe aan te leggen voor de vermoeide campingcarrist. We slenteren tot bij de immense gargouilles op de onderkomen kerk om op onze stappen terug te keren, de avondlucht kleurt rood en de pastis uit Marseille azuurblauw. Morgen zetten we onder beter weer onze reis naar het zuiden verder en spreken af onder een kriekenboom bij Alençon, nadien reizen we met vrienden verder naar l‘Île de Noirmoutier.
Woensdag 9 juli
Traject: Conty – Alençon, 269 km
Vandaag geen fileleed of regenweer, met de zon in de rug komen we aan bij de camping municipale waar mijn voorzienige vent gisteren twee plaatsen reserveerde: eentje voor ons en eentje voor onze reisgezellen die vanochtend onder gietende regen de Wase polders achter zich hebben gelaten. Het voelt nog niet helemaal als hoogzomer aan, maar de zon is er ten minste al en we installeren ons in de behaaglijke luwte van de camper. Telkens er een witte wolk voorbij drijft op de schrale wind, rolt er een rilling over onze rug; maar het is hier alleszins beter dan thuis waar de plensbuien elkaar af blijven wisselen. We laten Alençon voor wat het is en maken plannen voor een trip naar de hopelijk zonnigere eilanden voor de kust van de Vendée: Noirmoutier, île d’Yeu en als we er op onze zeebenen nog geraken misschien ook het eiland Ré en tussendoor even een producteur récoltant bezoeken. De succulente zeevruchten dansen me al voor de ogen en de gedachte aan de broeierige stranden warmt ons zo weer op. Veel meer dan het kraken van een fles wijn onder de kerktoren van Saint-Émilion, het gesjirp van krekels te horen en de droge zuiderse geuren op te kunnen snuiven van door de zomerzon geblakerd naaldhout en cipressen, staat er voor deze vakantie niet op ons verlanglijstje.
Donderdag 10 juli
Traject: Alençon – Noirmoutier-en-Île, 311 km
De météo zag er vanmorgen nog altijd niet zo veelbelovend uit, maar gaandeweg lijken de temperaturen te stijgen en winnen de zonnestralen aan kracht. Het is al een stuk in de namiddag wanneer we eindelijk de camperplaats van Noirmoutier op rijden. De toegangscontrole met betaalpas en slagboom blijkt naar de haaien. Overdag sta je er gratis, water inslaan en afval kwijt raken is mogelijk, enkel voor de nacht en eventueel beschikbare stroom moet je betalen. Je kan er eindeloos verblijven zolang je dagelijks maar voor 8 euro een ticket neemt aan de parkeermeter. We zoeken twee vrije plaatsen uit aan het eind van de parking in de schaduw van de bomenrij die de parelgrijze plek omzoomt, beschut tegen de nu echt wel stevig stralende zon. Achter de camper strekken de zilte weilanden van het eiland zich uit, doorsneden van kreken die zich bij vloed als gulzige geulen met zeewater vullen en bij eb onder de hoog staande zon opdrogen tot krinkelende beekjes in vlaktes van krakkelerend slib.
Na het allerheiligenweer van de voorbije dagen lopen we nu te puffen tussen de toeristenwinkeltjes en de trendy boetiekjes met zomerse jurken en hagelwitte hemden van Egyptisch katoen. De behulpzame juffer van het infokantoortje weet ons te vertellen de het veer naar Île d’Yeu vanuit Fromentine op het continent afvaart. We kunnen er met een shuttlebus heen vanaf hier, maar morgen – vrijdag vóór het verlengde weekend van de 14e Juillet – en overmorgen zijn alle heenvaarten volgeboekt. Schijnbaar willen alle Fransen hun nationale feestdag gaan vieren op het eiland Yeu en je komt er enkel per schip of met een peperdure vlucht. Enigzins teleurgesteld dat we deze boot lijken te zullen missen, ploffen we neer op een zomers terras: pastis brengt raad. We fietsen morgen eens rond het eiland en zoeken dan voor enkele nachten een camping op het vaste land om zondag in de haven de overzet te nemen. Het hoogtij vult de vissershaven van Noirmoutier en weekt de houten sloepjes uit de modder los, ondertussen schuiven wij de voeten onder tafel bij l’Auberge du Château. De minder visminnende tafelgenoten zitten erbij en kijken ernaar terwijl de vers gevangen zeevruchten één voor één uit hun schelp of pantser geplukt worden…
Vrijdag 11 juli
De wolken hebben ons tijdens de nacht bijgebeend en we ontwaken onder een asgrauwe hemel, de buienradar voorspelt kans op een zomerse bui op de middag. Het is marktdag en we stappen naar het plein bij de haven. Cris moet dringend langs de koopjes bij Blanc du Nil, geen Franse strandvakantie kan daarzonder. Onze campermoeder is verslingerd aan de kraampjes op de markt. De hemel klaart gelukkig al weer op voor er nattigheid van komt en nog niet geheel in zomermodus stappen we onbeschermd de fiets op richting Barbâtre. De zon brandt ongenadig terwijl de factor 30 in de kast is gebleven, we komen straks rood als kreeften van ons ritje terug thuis.
Op het zandstrand achter de hoge duinen bij Le Midi – de ondertussen opgewaardeerde camping municipale waar wij onze vrienden jaren geleden al eens kwamen bezoeken omdat wij in Bourgondië uitgeregend werden – joelt een bende uitgelaten tieners, springend in de bruisende branding van de oceaan. Had ik nu maar een zwembroek aan, dan dook ik gelijk de schuimkoppen in. Ik hou mijn bermuda droog en hou het op wat plaatjes schieten van het helmgras en de duindistels op de weg terug. Ziedend goudkleurig zand en schelpengruis kraken onder onze wielen wanneer we wegfietsen naar een broeierig terras van een PMU-lokaal. Er zijn vandaag geen oesters meer te degusteren bij Port du Bonhomme, enkel nog af te halen en de lucht van de Gois waait onwelriekend over de Zone Ostréicole. Het ontneemt ons de appetijt en dus rijden we langs de zoutvelden maar terug naar onze camperhaven.
Er is gratis wifi en dat maakt de zoektocht naar een camping voor de volgende dagen een stuk makkelijker, reserveren voor minder dan een week blijk in Frankrijk nog altijd even problematisch; maar de municipale van La-Barre-de-Monts ziet er geen graten in. Er zijn nog enkele plaatsen beschikbaar op Le Grand Corseau en die leggen we dan ook zonder dralen vast om overmorgen makkelijk met de fiets tot bij de aanlegsteigers van de veerboten te komen. Na enkele dagen op de stoffige camperplaats, beschouwen we een echte douche niet meer als overbodige luxe. Buiten wordt het een stuk frisser wanneer de zon achter de bomenrij naar de einder duikt en de Cinquante-et-un scherpt onze honger aan.
Hoog boven de oranje dakpannen van de Vendée-huisjes met blauwe luiken, torent een schaliegrijs dak uit: geen beter reclamebord dan daarop in gigantische witte letters “crêperie” te kalken. Wij banen er ons door de nauwe straatjes een weg heen en bestellen een tafeltje voor vier: een zoute pannenkoek met andouillette voor de amateur, een traditionele boekwijtkoek gevuld met minder exotische toespijs voor de minder avontuurlijken in het gezelschap. De ambachtelijke fast food verdwijnt gretig achter de kiezen terwijl het fietstochtje nog nagloeit op ons vel. De avondlucht en de zeebries voelen door het nazinderen van de eerste zonnebrand nog frisser aan.
Zaterdag 12 juli
Traject: Noirmoutier-en-Île – La Barre de Monts (Fromentine), 20 km
Snel terug langs het witte boetiekje dat gisterenmiddag voor de drommel gesloten bleef en dan reppen we ons naar het vaste land. Afgaand op vluchtige berekeningen en onze weinig onderslagen kennis van de getijdenwerking hier rondom het eiland zouden we het kunnen wagen over de Passage du Gois te rijden met de motorhomes, gewoon maar voor de gein want onze volgende bestemming ligt vlak tegen het eind van de brug die de enige hoofdweg op het eiland met zijn verlengde op het continent verbindt. Makkelijkheidshalve volgen we Xander – het grappige Garminstemmetje dat bij de uitspraak van Franse straatnamen steevast en over enkele lettergrepen struikelt – over het viaduct tot een punt ergens in de buurt van de camping.
De naam van de municipale is gelijk ook die van het gehucht en elk straatje dat eronder valt, maar laat dat detail nu net niet gekend zijn op het anders zo nauwkeurige computerkaartje. We dalen nog maar net af van het drieëndertig meter boven de zee-engte zwevende asfalt, wanneer Xander doodleuk en droog declameert dat we in de buurt van onze bestemming zijn. Bedankt voor die mededeling, dat wisten we zelf ook al, maar waarheen moeten we nu? Net op het ogenblik dat mijn beminde chauffeur zich verloren waant op de D38 valt ons een verlossende handwijzer op, enkele bochten verder volgen we nog steeds de pijltjes tot bij de ingang van onze kampplaats om er ons opgelucht aan te melden. We verwachten niet al te veel luxe en er gonst een gezellige drukte, alle Fransen uit de Vendée lijken hier te zijn neergestreken voor het verlengde weekend.
Men wijst ons twee plaatsen aan bij een van de sanitairgebouwtjes, handig als je hoogdringend even moet of makkelijk om even de vaat te doen, maar ach zo vervelend voor het caravanpubliek dat met de rol papier op de duim aanschuift terwijl wij gezellig zitten te keuvelen naast de camper van onze reisgezellen en geamuseerd toekijken terwijl de deurtjes telkens weer open zwieren terwijl de opgeluchte toiletgangers zich weer in hun broek hijsen. De beste deurenkomedie heeft er niets aan! Onze bedstee staat wat verderaf op een bescheidener plekje geparkeerd onder pijnbomen die hun kegels vervaarlijk naar beneden lijken te mikken.
We halen de rijwielen vanonder het dekzeil en ontvluchten de toiletcultuur van de fransozen en trappen voorbij het uitgelaten gejoel in het kleine campingzwembad, voorbij de lome hangjongeren bij het balspelveld – die ’s avonds lopen te fik-fakken in de douches volgens de oudste in ons gezelschap -, om de kortste weg naar Fromentine en de snelste route naar de embarcadère van de Compagnie Vendéenne te verkennen. Morgenochtend moeten we daar naar vakantienormen al op een ontiegelijk vroeg uur zijn om in te schepen voor Île d’Yeu.
Zandwegeltjes leiden ons over dicht beboste duinen tot aan de rand van een residentiële wijk in de badplaats, het haventje ligt in recht lijn voor ons. Eenrichtingsstraten gebieden ons evenwel de andere richting uit, maar na wat twijfelend draaien en keren komen we eindelijk aan bij het maritieme gebouw. Rechts op het plein bij de dokken vinden we fietsenstallingen en ik neem me alvast voor om morgenvroeg stiekem die enkele honderden meters spook te rijden, mocht het erop aankomen de afvaart nog te halen. De rit werd gechronometreerd en we kennen de uiterlijke vertrektijd: kwart vóór negen. Dat valt reuze mee, voor mij alvast toch! Gerustgesteld in het vlotte verloop van het inschepen, kuieren we door het éne winkelstraatje dat Fromentine rijk is en planten onze derrières neer op één van de zeldzame terrasjes met zicht op zee en de donkere dennen van ‘La Pointe de la Fosse’, de zuidelijke punt van het tegenoverliggende eiland.
Zondag 13 juli
De weergoden zijn ons niet gunstig gestemd en de buien zien er dreigender uit dan ik had verwacht. Voor we tickets boekten, wierp ik nog een blik op de vooruitzichten en hoopte dat de 51% kans op 2 mm neerslag tijdens de overtocht zou vallen. Verkeerd gegokt. Diep weggedoken in wegwerpponcho’s en regencapes vertrekken we in colonne en in alle vroegte naar het rendez-vous-punt. Ik rij voorop met een tempo waarop menig coureur in de Tour de France jaloers zijn zou, gejaagd door de wind en geplaagd door de striemende regen sta ik al bij de aanlegsteigers eer ik vaststel dat er niemand meer achter me fietst. Oei. Tevergeefs spied ik tussen de druppels op mijn bedompte brilglazen door naar doorweekte achterkomers, ook telefoongewijs blijft mijn peloton onvindbaar. Een angstige blik op de grote klok van de scheepsterminal en rechtsomkeer dan maar, paniekerig pedalerend over het glibberige beton en terug in het duister onder het gebladerte van het natte struikgewas op de duin vind ik buiten adem en met het hart bonkend in de dichtgesnoerde keel mijn foeterende vent. De tubebandjes van onze kompanen haalden het niet in het natte zand. Nee, ik hoorde hem niet roepen onder het gebulder op mijn regenkap. Natuurlijk was ik anders wel eerder gestopt! Donder en bliksem zijn nog steeds mijn deel terwijl hij drijfnat en resoluut naar de ticketbalie stapt.
Schuddebuikend rolt de boeg van onze ‘Saint-Sauveur’ door de hoge golven van de onrustige zee terwijl een strakke noordenwind het schip als een eierdopje heen en weer lijkt te gooien. Kijk niet naar een vast punt in het interieur, dan slaan je hersenen tilt omdat je evenwichtsorgaan in het middenoor alle kanten tegelijk op slaat. Kijk je door het raam aan stuurboord dan zwiept het beeld vervaarlijk op en neer tussen lucht en water, wat je misselijk maakt. Alleen maar in het bakboordraampje vinden we soelaas. De zware zee wordt het best doorstaan wanneer je met gans je lijf de woeste deining volgt en meegaat in het wilde schommelen van het schip. Tegen ieders verwachtingen in beleef ik er de pret van mijn leven terwijl steeds meer passagiers rondom ons krampachtig hun buik vast houden of voorover buigen met het vaal gelaat tussen de knieën. We hebben het ergste schijnbaar nog niet gehad en het zal nog kwartuurtje duren voor we de haven van Port-Joinville binnen varen. Een stoere scheepsmaat loopt de rijen langs en vraagt geamuseerd of er soms iemand een papieren zakje nodig heeft? Nee hoor, ik niet! Vliegt de blauwvoet, storm op zee…
Met slappe benen klimmen we op de kade en daar staan we dan tussen tientallen verregende mensen op een eiland dertig kilometer uit de kust van de Vendée. Het ziet er niet naar uit dat de beloofde opklaringen er snel aan zullen komen, de fietsverhuurders krabben moedeloos in het haar terwijl bekenden van pas aangemeerde toeristen hen haastig naar hun wagen wenken. We laveren er ons een weg tussendoor en speuren langs de kaaien naar een gelagzaal voor een stevig ontbijt om onze holle magen te kalmeren vooraleer het toerismekantoor op te zoeken in de achterliggende winkelstraat. We willen de hoogtepunten van het eiland wel eens zien, dat in de Groene Gids tot de categorie ‘de reis waard’ gerekend wordt. De busdienst rijdt vandaag niet uit en het miezeren houdt aan. De enige vervoersmiddelen die ons resten zijn een huurauto en de petit train die pas vanmiddag rond tweeën voor een rondrit vertrekt.
We hebben nog een paar uur vol te maken en lopen tussen de regenvlagen door wat verloren rond. Ik krijg stellig de indruk dat de grootste verzameling nog rijdende deucheveaus, méhari’s en R4-tjes ter wereld zich hier op Yeu bevindt. Soms lijkt de klok lange jaren stil te hebben gestaan en zien ze eruit alsof ze net uit de showroom kwamen, op andere wagentjes heeft de tand des tijds meer vat gehad en ik vrees dat het portier eraf zal vallen wanneer ik er nog langer naar kijk. Merkwaardig. Even verrassend als het automobielpatrimonium van de eilanders, zijn de kusten aan de andere kant van het eiland. Daar waan je je zo in Bretagne – zeker in dit druilerige weer. De wolken breken pas open wanneer we al terug aanmonsteren voor de terugvaart, dat er hier zelfs bij zonnig weer nauwelijks meer te beleven valt is een schamele troost. De wind is gaan liggen en de zee strekt zich onder de al laag staande zon als een rimpelende spiegel uit in een betoverend vergezicht, daardoor alleen als was Yeu gelukkig toch nog ‘de reis waard’.
Maandag 14 juli
Na de ultieme beproevingen van de heenvaart en het weer op Yeu houden we een dag rust ter gelegenheid van de Quatorze Juillet, enkel een fietstochtje naar het begin van de Gois kan ons tot enige inspanning verleiden. De fietsnavigatie wil ons per se over de brug sturen waar we gisteren nog onder door zijn gevaren, maar dat willen we niet. Tevergeefs pogen we de strandweg ter hoogte van Beauvoir-sur-Mer te bereiken, over weliswaar sprookjesachtige paden en bermen langs fotogenieke kreken en geulen die ons steeds weer naar de druk bereden D22 dwingen. We geven ons gewonnen aan de ‘Grand Étier de Sallertaine’, een klaarblijkelijk onoverbrugbare vliet die 20 km hier vandaag in het gelijknamige gehucht ontspringt en het polderlandschap doorklieft om zich hier even verderop in de oceaan uit te monden.
Het nut van afgescheiden fietspaden of zelfs nog maar de minste wegmarkering hebben de Fransen hier nog niet ingezien. Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om de baan te delen met het gemotoriseerd verkeer dat hier aan komt razen, dus dring ik erop aan behoedzaam terug te keren naar het punt van vertrek in plaats van ons nog verder in een onzeker GPS-avontuur te storten. Onverrichter zake terugtrappen blijkt beste beslissing van de voorbije dagen, want ze brengt ons naar La Cabane waar een piraatachtig heerschap – zwierig gebarend als op een dieet van goedkope rum – zich breed verontschuldigend uitslooft om het zijn verdwaalde gasten naar hun zin te maken met flessen gekoelde wijn en tonnen vers uit de oceaan geschepte langoustines, krabbenscharen, kreukels, wulken en natuurlijk de onovertroffen oesters.
Meer dan voldaan en enigszins licht in het hoofd keren we naar de camping terug. Laat op de avond bij het sissen van een stuk vlees op de gril prikken we een volgende halte op onze reis die zich van hieruit om onduidelijke redenen naar Saint-Emilion richt. La Rochelle vangt mijn aandacht met zijn middeleeuwse bastion, zijn feeërieke oude havenbuurt en vooral het levendige toerisme aldaar, de Groene Michelin praat me trouwens aan dat ook die bestemming op zich al ‘de reis waard’ is. Afgaand op de sfeerbeelden en mijn voorliefde voor ‘oude rommel’ ben ik ook geneigd die classificatie te volgen, maar eerder dan door het groene lor laat ik me dit keer leiden door onze vrienden die er ooit op doorreis al eens een dagje mochten verpozen en er niets mee inzitten om de oude havenstad dit keer wat grondiger te bekijken.
Dinsdag 15 juli
Traject: La Barre-de-Monts – La Rochelle, 150 km
Ik schuif bij de receptie aan om onze ongebruikte elektronische badges terug in te leveren, die zouden we wellicht nodig hebben gehad om met de wagen buiten te kunnen rijden en ook weer terug de camping binnen te raken. Achter de balie assisteert een rondborstige gemeentebeambte haar jongere, ietwat blonde, collega die online een groepsticket probeert te boeken voor een kroostrijk stel kampeerders die ook de overzet naar Île d’Yeu willen nemen. Het loopt niet van een leien dakje en ik onderdruk een zucht omdat mijn geduld nu echt wel op de proef wordt gesteld – net zoals dat van mijn medereizigers die buiten de slagboom met draaiende motoren staan te wachten. Ik moet mezelf bedwingen om er hen niet geërgerd op te attenderen dat ze zich een aardige duit kunnen besparen, omdat er toch geen fluit te zien zal zijn. De senior onthaalmedewerkster wordt mijn onrustige geschuifel en toenemende irritatie gewaar, dus posteert haar weelderige derrière terug in haar eigen zitje: Puis-je vous aider?
Laat het ons hopen, denk ik bij mezelf en ik overhandig haar de beide bezoekerspassen: au nom de Tits, T-I-T-S, T de tango, I de Isidore, T de tango, S de Sidonie… De voorbije dagen hoorde ik mijn wederhelft ontelbare keren zijn voor ons doodnormale, doch in het buitenland wellicht best wel eigenaardige naam spellen. Alles was al op voorhand betaald, maar de juiste vinkjes moeten nu eenmaal aangekruist worden in het reservatieprogramma van de camping dat ook nog eens moet bevestigen dat we tijdig uitchecken en zonder extra aanrekeningen kunnen vertrekken. Aan de tweede kampeerplaats op naam van “Van de Meersche” durf ik zelfs niet meer beginnen en wat mij betreft is alles afgehandeld. Geen geveinsde vriendelijkheid zal me nog langer ophouden: oui, oui on a bien passé notre séjour… et une bonne journée à vous!
Hoofdschuddend haast ik naar de anderen zodat we eindelijk naar onze volgende pleisterplaats kunnen vertrekken: de P+R parking Jean Moulin, een camperplaats op wandelafstand van het historische centrum in La Rochelle. De péage belooft ons slechts acht minuten tijdswinst, dus worden Xander en TomTom geordonneerd om de tolwegen te vermijden. Na wat geruzie met Xander krijgt Cris hem toch zover dat hij in de toekomst de péagesnelwegen links zal laten liggen. Tommeke is duidelijk beleefder – hoewel mogelijk ook gewoon minder ondernemend – dan onze olijke Hollander, want die vraagt voor het berekenen van elk traject of onze vrienden het zien zitten om tol te betalen.
Ergens tussen de rotondes en de verkeerslichten op de “Avenue du 11 novembre 1918” – niet alleen in Flanders Fields staat dezer dagen alles in het teken van 100 jaar Groote Oorlog, hier ver achter de linies van de IJzer en de Somme delen de straatnamen zelfs in die sfeer – wordt onze karavaan in twee gesplitst en het duurt even voor ik er erg in krijg. Als eerste komen wij aan op de Park & Ride met bijhorende kampeerplaats, de lucht zindert boven het asfalt van de busparking. Vooruitbetalen is niet mogelijk, maar we mogen elke dag een nieuw parkeerticket komen ophalen; dan krijgen we meteen ook een nieuwe dagpas voor de shuttle naar het centrum.
Achter het struikgewas schalt een dame door de luidsprekers, treinreizigers in het naburige SNCF-station worden verzocht zich klaar te houden voor de aankomende trein naar Bordeaux. Hopelijk kondigen ze straks geen nachttreinen aan en denderen er niet gans de nacht transporten over het goederenspoor, maar dat blijkt gelukkig best mee te vallen. We parkeren de motorhomes op de aangeduide zone van de grote parking, netjes op het gras met net genoeg plaats ertussen om de luifel even open te kunnen draaien. De zon brandt ongenadig op ons hoofd terwijl we dapper naar de spoorwegbrug omhoog klimmen om de wandeling naar “Le Vieux Port” aan te vatten, op de gratis shuttlebus en de rest van het openbare vervoer zijn we niet zo tuk.
Bij een bezoekje aan het toerismekantoor wordt ons verblijf hier spontaan met een dag verlengd. Je kan hier in de haven een croisières naar Fort Boyard en het île d’Aix boeken en laten we dat magische bouwwerk vorig jaar tijdens ons verblijf op Oléron nu toch wel niet net gemist hebben. We worden ondertussen al echte zeebonken en dat vieren we bij ‘Le Bodegon’, een de Spaans/Franse tapasbar en bistro. Aan de overkant van een lange zware houten tafel – waaraan waarschijnlijk ooit nog echte zeerovers hebben geschranst – worden gezwind enkele Grandes Farandoles de Moules geserveerd, een trio van mosselen in volumes die enkel doorwinterde scheepsmaten verorberd krijgen. Ik hou het voorzichtig op een bescheidener vissoep en het mij bekende Brandade de Morue – soms hebben de vele kookprogramma’s en master-chef-uitzendingen die dagelijks onze beeldbuis teisteren toch enig nut.
De havenbuurt is avonds verkeersvrij en terwijl we met ronde buikjes terug naar de P+R slenteren, nemen foornijveraars en straatartiesten de oude wijk in. De oude vestingsstad ontwaakt bij het ondergaan van de zon.
Woensdag 16 juli
De camperplaats stond bij onze terugkomst aardig vol. Wij zijn er doorgaans graag vroeg bij, maar Fransen hebben precies de gewoonte pas ’s avonds laat een onderkomen voor de nacht te zoeken. Het bleef deze nacht broeierig warm en we sliepen onrustig, al op een ontiegelijk uur worden we gewekt door vertrekkende kampeerders en de immer vrolijke stem die de dienstmededelingen in het station voorleest. Straks gaan we nog een keertje fietsen, kwestie van niet gans de vakantie in een luie zetel te hangen met een pastis in de hand. Het eigenzinnige fietscomputertje van onze kameraden stelt een fietslus voor langs Les Minimes – de nieuwe port de plaisance en een modern ogende stadswijk op de kust voor La Rochelle – naar Angoulins-sur-mer en terug over trage wegen in het hinterland: een tochtje van een kleine 30 km. Het ziet er aardig uit en na een laat ontbijt worden de kuiten ingesmeerd – niet met groene zeep zoals de echte coureurs, wel met zonnecrème.
Op de terugweg voelt mijn e-bikende echtgenoot dat er een slag in zijn wiel zit, gelukkig niet in de velg maar de buitenband vertoont een onheilspellende bult en het maaswerk van het karkas lijkt uit het rubber te gaan scheuren. Niet zonder hindernissen en angstvallig een klapband afwachtend volgen we de fietslus van de GPS terug naar de camperplaats tot we ergens in het niemandsland tussen ringweg en bedrijvenzone het spoor bijster raken. Stress. Mijn vertrouwen in fietsnavigatie beleeft een nieuw dieptepunt. Foeterend draaien we rondjes met zijn vieren, de fietswegwijzers ‘centre ville’ volgen lijkt mij alvast de beste optie – ook al moeten we daar niet noodzakelijk zijn, vanuit het stadscentrum vinden we tenminste de weg terug. De technologie haalt ons in en gelukkig ook zonder ontploffende achterwielen komen we terug bij de ingang van de P+R. Mijn belaagde gemaal stapt er ter stond binnen om ons verblijf met een dag te verlengen en om te informeren naar een eventuele fietsenmaker hier in de buurt.
Een band vervangen is niet meteen een onoverkomelijke opdracht, als je over het juiste materiaal beschikt en je ergens in een warenhuis een passend exemplaar vinden kan. Ik ben er zeker van dat er bij onze favoriete grossier in dit vakantieland buitenbanden in de rekken hangen, maar of een Hollandse fiets op velgen loopt in standaardmaten die hier courant te krijgen zijn, weet ik eigenlijk niet. Morgenochtend mogen we langs gaan in het atelier van een véloverkoper hier ergens in de stad. In een klein uurtje zal het gefikst zijn, liever dan er zelf op te zitten vloeken omdat mij het passende sleuteltje ontbreekt. Best wel opgelucht dat ook deze hindernis genomen is, worden de watertanks aangevuld zodat we de plakkerige fietstocht en de zonnebrand van onze lijven kunnen spoelen in de krappe camperdouche. Onze op het laatst wat gedeukte moraal poetsen we snel weer op met de resten van een fles 51 en morgen namiddag kiezen we opnieuw het ruime sop!
Donderdag 17 juli
De wekker loopt af, eerder uitzonderlijk tijdens een luie vakantie. De SNCF-mevrouw hierbuiten is schijnbaar ook al een tijdje wakker en na een kattenwasje peddelen we de parkeerplaats af en over de spoorwegbrug naar de fietsenmaker die volgens mijn vent zijn elektronica ergens rechts van ons in een winkelstraatje te situeren is. Even voor negen staan we al voor de man zijn deur, een kwartier te vroeg, maar we werden gevraagd ons bij opening te melden en dus komen we liever niet te laat zodat hij aan het karwij kan beginnen vooraleer er andere klanten opduiken met een herstelling. We laten de e-bike achter in de wellicht bekwame handen van de technieker en hebben een uurtje de tijd om de omliggende winkelstraat en het marktje hier vlak om de hoek even door te wandelen. Vanop het nog koele terras van een estaminet slaan we gade hoe de stad stilaan ontwaakt, ondertussen storten wij ons op een petit-déjeuner: een kop straffe koffie om de nevels van de vorige avond uit het hoofd te verdrijven, een glas sinaas en enkele tartines van een stokbrood om de stilaan groter worden holte in onze buik te vullen.
Stipt volgens afspraak is de fiets hersteld. Voor de aangerekende kosten, kon je er zelf niet aan beginnen. We fietsen dezelfde weg terug, zonder navigatiehulp zolang mijn geheugen me niet in de steek laat en de zon staat al hoog aan de hemel zo vroeg. Het warmt al aardig op, maar er verschijnen wat sluierwolken. Hopelijk blijft het vanmiddag ook nog zonnig, wanneer we inschepen op de ‘Orazur’ van Navipromer voor de mini-cruise naar Fort Boyard. ’s Avonds laat is het nog steeds broeierig warm, ons onverwacht stijlvolle diner op het terras van La Grand Rive wordt opgeluisterd door een begenadigd toetsenist die bij de bar gezeten klassieke en bekendere deuntjes uit een piano tovert. De pousse café nemen we wijselijk terug bij de camper.
Vrijdag 18 juli
Trajact: La Rochelle – Cognac, 105 km
Voor de eerstvolgende afspraak moeten bij een wijnboer in de buurt van Saint-Émilion zijn, bij voorkeur nog ergens rond de eenentwintigste. Bij een vorig bezoek heeft mijn liefhebbende echtgenoot een glas wijn mislopen onder de kerktoren van het wijnmekka. We hebben nog enkele dagen tijd om af te zakken naar de Bordelais en onze vrienden stellen voor om eens in Cognac te gaan kijken. Hoewel de Groene Gids tegen adviseert, stem ik er graag mee in. De ervaring leert dat net die plaatsen die ze bij de uitgeverij nauwelijks het vermelden waard vinden, om welke reden dan ook, best wel interessant kunnen zijn. Cris informeert bij de municipale naar de bezetting en het juffertje aan de andere kant van de lijn waarschuwt ons alvast voor de vigilence d’orages die er voor de komende dagen afgekondigd werd door Météo France.
We slaan de waarschuwing niet lichtelijk in de wind, maar wagen het erop en bij aankomst worden we zelfs gevraagd een formele kennisgeving te onderschrijven. De camping en de gemeente onttrekken zich aan elke vorm van aansprakelijkheid in geval van stormschade, het verblijf is op eigen risico. Zolang de Charente haar bedding niet verlaat, maken we ons niet al te veel zorgen. We nemen de voorgestelde plaatsen in en verkennen het kampeerterrein: saniblok dichtbij, campingbar bij de ingang en om de hoek zelfs een bescheiden zwembad waar ik vandaag of morgen wel eens een verkoelende duik in hoop te nemen.
Er wandelt een tent van onder de bomen, over de weg naar een opener plek. Een stel Nederlanders heeft er duidelijk minder vertrouwen in. Vorig jaar, zo bezweert een bijna tandeloze française ons, zijn er bij een zwaar onweder grote takken afgescheurd en veroorzaakten heel wat schade aan tenten en auto’s. Het ging er volgens de amateurdramaturge zelfs zo erg aan toe, dat tientallen kampeerders in het hoger gelegen sanitaire blok moesten gaan schuilen en dat vaste klanten die hier in hun stacaravan verblijven zelfs naar huis wilden vertrekken. Ach wat, wij hebben de Pinksterstorm – een supercel met hagelbollen zo groot als pingpongballen – over ons heen gehad en zijn daarmee van geen kleintje meer vervaard.
Al een tijdje horen we in de verte het gedonder van het aangekondigde onweer, maar dat lijkt geduldig af te wachten tot het laatste stukje vlees op de grill is gegaard. Nog maar net is de laatste hap door mijn keel of de hemelsluizen gaan open en we vluchten alle vier naar binnen met de laatste slok wijn nog in de glazen. De stormlijnen aan de camperluifels mogen hun werk nu ook eens doen.
Zaterdag 19 juli
De ganse nacht blijft het rommelen en weerlichten, dankzij wijn en oordopjes lig ik voor een keer niet wakker van het onophoudelijke tikken op de alkoof. Zelfs een krakende donderknal die mijn anders zo vast slapende vent vannacht heeft gewekt, ben ik niet meer gewaar geworden. ’s Ochtends vullen klamme nevels het dal en de camping ligt er onder het kille doorweekte lover maar somber bij, tegen de noen breekt de nieuwe zomerdag ook hier beneden in het Charentedal door. De lucht blijft zwaar en het droogt hier nauwelijks op, dus klimmen we omhoog naar het centrum van Cognac. Afgezien van een handvol toeristen op het plein opgedragen aan Koning François de Eerste lijkt het alsof iedereen in deze provinciestad vandaag met een stuk in zijn kraag het bed heeft gehouden. Wie de kat bij de melk zet…
De reisgids had voor een keertje gelijk: wie hier niet naartoe is gekomen om één van de grote geestrijke huizen te bezoeken, komt van een kale reis terug. Toch laten we Martell links liggen en wandelen onder de steeds hoger staande zon tot bij het stedelijke museum, geheel gewijd aan de kunst van de vinificatie en distillatie. Het “musée des arts du cognac” weeft een gepassioneerd verhaal over een godendrank, tussen economische bloei en industrialisatie van het ambacht in deze regio. Dat poogt men er alvast toch; best leuk om zien, maar meer ook niet. Aan de ommezijde van het museumpand, dat moderne architectuur perfect laat aansluiten bij het oude stadsdeel, dalen we af naar de kaaien van de rivier waar zich aan weerszijden de pakhuizen en het bezoekerscentrum van Hennessy voor ons uitstrekken.
De zomerdag weegt loodzwaar en de gedachte om zo vroeg op de middag al een neut sterke drank te degusteren, kan ons nauwelijks bekoren; een ijscoupe en een parelende sloot Perrier daarentegen wel. Alvorens terug naar de kampeerweide af te dalen, banen we ons door de enige winkelstraat een weg terug naar het centrale plein waar ook de noemenswaardige horeca te vinden is. Die duik in het verkoelende water van het campingzwembad komt er zo aan, voor het gedonder vanavond opnieuw begint.
Zondag 20 juli
Traject: Cognac – Saint-Pey d’Armens, 125 km
In plaats van het vertrouwde asfalt van de A10, leidt Xander ons naar de tolvrije N10 omdat hij nog steeds péages moet vermijden. Niet wetende dat er wegenwerken zijn voorbij het eerstvolgende dorp op de route, storten we ons in een déviation-avontuur en volgen onze olijke Hollander via klein en grote – maar vooral heel kleine – départementales tot ergens in de buurt van Jonzac. Ik ben ondertussen al enkele handwijzers gepasseerd die ons naar de verleidelijke tolweg weken en heb het zo onderhand gehad met de veldwegen en de tractoren met karren vol hooi die ons aan een hemeltergend traag tempo verder in zuidelijke richting willen laten tuffen.
Wanneer we weer een blauwe pijl voorbij zijn gereden, “A10 Bx” rechtsaf, sommeer ik mijn convoyeur om Xander even wakker te schudden en hem toch maar toe te laten de snelweg te nemen. De route wordt plotsklaps met enkele tientallen kilometers ingekort en hij laat me rechtsomkeer maken in de richting van de péage, wat me hoopgevend stemt. Dat geluk blijkt echter van korte duur. Nog voor we autoweg van Saintes naar Bordeaux kunnen nemen, worden we over de D19 afgeleid om tenslotte via de D145 en in het midden van een plotse stortbui toch nog terug op de N10 te komen. Die heeft hier ten minste al de schijn van een echte snelweg, maar nog voor het watergordijn is opgetrokken, moeten we ook dit brede asfalt alweer verlaten om de D18 naar de ringweg van Libourne te volgen.
De voorbije nacht hebben de onweders overal stevig huis gehouden en enkele huizen in Saint-Pey d’Armens werden zichtbaar getroffen door een windhoos: een notenboom ligt afgeknakt naast de weg van het lieu-dit Gerbaud. Her en der afgescheurde takken, het golfplaten dak van een houten schuur nam een hoge vlucht en scheerde langs schoorstenen die in gruzelementen tegen de vlakte gingen. Afgeknapte elektriciteitskabels zwiepen vervaarlijk over de weg en technici van EDF zijn druk in de weer met de herstelling.
De tochtgenoten – die we in de Cognaçais al kwijt waren gespeeld omdat wij domweg over het hoofd zagen dat er vanmiddag helemaal geen winkels open zijn en per se nog inkopen wilden doen bij Carrefour, die we enkele dagen voordien bij het naderen van dit provincienest al eens hadden bezocht – hebben zich ondertussen al een fris pintje uitgeschonken op het erf van Château Gerbaud. We treffen hen in de vooravond tussen de wijnranken van de waardevolle Grand Cru en parkeren ons netjes ernaast, de betaalterminal en etiketteermachine van onze ‘kasteelheer’ staan er al de ganse dag noodgedwongen werkloos bij. De man heeft nog enkele kratten van 2010 om mee naar huis te sleuren en eentje van 2009 om meteen aan te breken, wij kunnen gelukkig nog cash betalen.
Maandag 21 juli
Het is nauwelijks een dilemma: net als vorig jaar met de fiets naar Saint-Émilion klimmen om ons daar vervolgens met de tong op de knieën en zwetend als een stier op een fles water te storten, of later op de middag naar boven te worden gevoerd door een praatgrage privéchauffeur. Wat koop je voor mister gadget die feitelijk alles al heeft, behalve dan dat nieuwerwetse Zwitsers zakmes in creditcardformaat dat ergens onderweg nog in een uitstalraam lag te blinken… Gelukkig blijf ik doorgaans blind voor subtiele hints en onduidelijke suggesties, want onze ‘adoptiemoeder’ was me al voor en zo wordt mijn prins toch weer de koning te rijk – dat mag al eens op de dag waarop zelfs de Belgische royalty haar opwachting maakt op de kasseien voor het paleis. Zelf kan ik geen ander cadeau verzinnen dan hem zelf het restaurant te laten kiezen en achteraf niet te klagen over de rekening, een beproefd procedé dat voorlopig nog wel even lijkt te werken.
Ernaar informerend bij onze gastheer, worden we doorverwezen naar Le Clos du Roy – een restaurant waar de jonge en ambitieuze chef Nickhola in de potten roert, ooit nog commis bij sterrenchef Thierry Marx. Interessant voor wie thuis is in de Franse gastronomie, mij zegt het niet onmiddellijk iets. Het klinkt aardig, maar ze geven forfait op maan- en dinsdagen. Ook bij Lard et Bouchon kan je volgens onze wijnboer voortreffelijk eten aan een eerlijke prijs – een gezellige wijnbar met een regionale keuken in de voormalige kelders van het ‘Chateau Larmande’. Het mag voor mijn epicurist vandaag wel wat chique zijn en zo eindigen we in Le Tertre, al een tijdje opgenomen in de Sélection du guide Michelin en in het bezit van een bijzondere collectie wijnen uit de regio.
We vinden onze herberg in het steilste en smalste steegje van de stad. ‘Klim anlage’ lees ik in spiegelschrift op het raampje achter mijn vent, klimmen moet je echt wel om hier te geraken bedenk ik grinnikend. In de achtergrond van het gebeuren wankelen de toeristen op teenslippers naar boven en schuifelen kokette dametjes behoedzaam en barrevoets naar beneden met hun stiletto’s in de hand. De klimaatregeling hier is ten zeerste welgekomen, want buiten in de nauwe straatjes is het nog altijd broeierig warm en voor de gelegenheid hebben we ons in lange broek en hemd gestoken – de Amerikanen naast ons schoven in een ordinair Hawaïhemd en op sandalen de eeltige voeten onder de rijk gedekte tafel. Barbaren.
Wie het zich kan permitteren, laat zich met veel poeha een Pétrus van 4200 euro ontkurken. Ik hou mijn hart vast wanneer mijn enthousiaste echtgenoot vraagt of de maître ons geen aangepaste wijnen kan decanteren bij het degustatiemenu. De man wil ons wel enkele suggesties doen, maar gelukkig laat hij mijn slimme oenoloog zelf nog kiezen en die houdt het op minder decadente doch uitstekende wijnen. Dat vindt ook de grijsbesnorde sommelier: un excellent choix, monsieur! ’s Mans voorkomen doet me denken aan Jean Blaute en beneden op het plein onder de kerktoren speelt een stel muzikanten het ene bekende rocknummer na het andere, weliswaar in een vrije doch herkenbare bewerking. Die bleven hier waarschijnlijk hangen na het gedeeltelijk afgelaste jazz-festival, dat letterlijk in het water is gevallen door de orages van het voorbije weekend. Als ze lang genoeg blijven spelen kunnen ze hier binnen een jaar of tien misschien een fles Pétrus komen kraken.
Het opperste culinaire genot wordt ons deel. Straks moeten we zelf nog wel tot bovenaan het blotevoetenpad geraken, waar de taxichauffeur ons terug zal oppikken…
Dinsdag 22 juli
Traject: Saint-Pey d’Armens – Arcachon, 110 km
Stilaan worden de dagen afgeteld. Overmorgen beginnen wij noodgedwongen aan de terugreis, maar eerst rijden nog eens naar Arcachon. Een paar jaar terug waren we daar ook al en het water loopt me nog in de mond wanneer ik terugdenkt aan de zeevruchtenschotels die ze er langs het strand serveerden. En passant worden er eerst nog uitgebreid inkopen gedaan bij de E.Leclerc in Libourne, met wat verbeelding op de kortste route naar de snelwegen die ons rond Bordeaux naar onze bestemming zullen leiden. Het verkeer op de “Rocade Bordelaise” slibt stilaan dicht en het klamme zweet staat ook mij in de handen, wanneer ik tussen de stroom vrachtverkeer in- en uit moet voegen om de juiste weg aan te kunnen houden. Ik heb de indruk dat ze er achter ons nog minder happig op zijn en gekscherend wek ik mijn indommelende passagier met de boodschap dat de befaamde bruggenfobie wellicht aan het opspelen is, want we naderen de overspanning van de Garonne.
We hebben de ringweg al verlaten en onze kranige Ducato dendert ondertussen weer lustig over de “Autoroute de la côte Basque” wanneer mijn copiloot me aanmaant te temporiseren tot onze vrienden ons hebben ingehaald. Een eind in de namiddag melden we ons tenslotte aan bij Camping Club Arcachon en ofschoon we op voorhand probeerden te reserveren zijn de betere plekken al ingenomen. Het wordt wat wringen om de motorhomes onder de bomen en tussen de hagen van het vier-sterren-kampeerterrein te passen. Aan € 42,60 per nacht voelen we ons op zijn minst een beetje achtergesteld tegenover onze buren die op een perceel staan drie keer zo groot als het onze. Het sanitair is modern en kraaknet, maar bovenal is er een schitterend zwembad vlakbij onze stek. We laten onze pret hierdoor niet bederven en maken bij de nieuwerwetse – ietwat naar een medicament uit onze kindertijd smakende – rosé pastis plannen voor morgen: fietsen, wandelen of bootje varen… of alle drie ?
Woensdag 23 juli
Een fietstochtje naar de Dune du Pyla – Europa’s hoogste stuifduin – door het heuvelachtige duinenlandschap lijkt alleen maar aanlokkelijk voor mijn e-bikende wielrenner en ik heb die zandhoop in een niet zo ver verleden al eens bedwongen, dus wordt het een wandelingetje langs de belle epoque villa’s van de Ville d’hiver tot aan de mondaine strandboulevard en nog maar eens een boottocht rond het île-aux-oiseaux. Ik neem de gelegenheid te baat even tot aan de jachthaven van La Teste-de-Buch te wandelen over het goudgele strand en moet me nadien nog reppen om tijdig terug bij mijn gezelschap te geraken.
Bij de aanlegsteiger staan een honderdtal gegadigden als mieren door elkaar te wriemelen, niet alleen wij zoeken in deze verzengende hitte op het water verkoeling. De rederij heeft alle zeewaardige vaartuigen van stal en uit de droogdokken gehaald, de horde rood aangelopen en ongeduldige toeristen wordt over sputterende sloepen en schommelende schuiten verdeeld. Een na een worden ze geladen volgens maximale capaciteit, onze boot wordt nog gelost en een gibberende groep oma’s in luchtige zomerjurken dartelt zich aan mekaar recht houdend de steiger omhoog op elastieken benen. Schuddebuikend en terecht giert er eentje uit: les gens vont croire qu’on a trop bu!
De schipper heeft post gevat in zijn kajuit en maakt ons – beduidend groter dan de rest van de inschepende gelegenheidsmatrozen – attent op de lage doorgang naar het passagiersruim en de open achtersteven. Prière de ne pas abîmer mon bateau, vermaant hij met een brede glimlach op zijn getaande gezicht. De toon is gezet voor een vermakelijke en vooral erg verfrissende tocht rond het vogeleiland met zijn bijzondere cabanes en vanuit de verte langs de Pyla-duin. Net voor het einde van onze tour de l’Île aux oiseaux – die dankzij het hoge tij en vergeleken met een vorig bezoek meer weg heeft van le grand tour du bassin – kletst het zilte water in het kielzog van een andere rondvaartboot plots over onze reling. Een hilarisch tafereel voltrekt zich: eveneens zo nat als een dweil proest ik het uit door de verschrikte bokkensprongen en capriolen van onze verzopen campervriend. Zelfs de geveinsd schuchtere en melkwitte deerne die de ganse tijd met een ongeïnteresseerde pruillip naast haar al even lijkkleurige en overcompenserende vriendje was gezeten, kan nu geen glimlach meer onderdrukken achter haar donkere bril. Het bootje danst op de deining en rolt onder onze schaterlachend gebulder tegen de pier; de kapitein helpt zijn passagiers weer op het droge: merci, c’était vraiment super !
Met doorweekte broeken en bespatte hemden stappen we in geforceerde mars terug naar de camping, die laatste plateau de fruits-de-mer vergeten we dus maar. Er is nu wel nog net tijd genoeg om een half uurtje te gaan zwemmen en nadien begeven we ons naar de campingbistro waar ze niet alleen een derderangs charmezanger, maar vooral een meer dan voortreffelijke paella serveren. Ze blijken hier overigens een uitstekende wijnkelner in dienst te hebben, een flesje rood voor de vleeseters en een flesje wit voor de gloeiend hete Spaanse pannetjes met verse zeevruchten uit de baai hierachter. Een waardig compromis. Morgen vertrekken we tegen onze routine in al vroeg in de ochtend en rijden al een stevig eind terug omhoog, tot Poitiers, waar we onze gezamenlijke trip met een laatste ontspannen dag in schoonheid afsluiten.
Donderdag 24 juli
Traject: Arcachon – Saint-Benoît (Poitiers), 315 km
In rechte lijn naar de camping municipale van Saint-Benoît, een doordeweekse gemeente in het arrondissement Poitiers en daar slechts op luttele kilometers vandaan. Onze voorlaatste bivakplaats – wij houden zaterdag nog een tussenstop in Morienval voor we zondagochtend verder huiswaarts rijden – ligt geprangd tussen “Le Clain”, een riviertje waarop gekayakt wordt maar niet gezwommen, het gelijknamige park en een luidruchtige spoorlijn. De TVG naar Bordeaux komt hier nu eens flitsend met een oorverdovend gedruis, dan weer op kousenvoeten en traag als een boemeltrein voorbij. Als er ’s nachts trafiek is, doet niemand hier een oog dicht…
Aan het eind van de camping bivakkeert een diverse troep tieners, afgaand op de belettering van een gehuurd Super U camionette komen ze uit de buurt van Abbeville aan de Somme. Een jeugdbeweging misschien of volgens onze kompaan, die het schouwspel met enige levenservaring gade slaat, religieuze sekte. Ik hou het op een vrolijke bende en zolang ze straks niet in de douchecel naast mij beginnen fik-fakken, stoort hun chaotische uitbundigheid me allerminst. Waren we zelf nog maar op die gelukzalige leeftijd, maar dan beseften we waarschijnlijk ook nog niet hoe onbezorgd het leven dan nog is… Aan de andere kant kampeert een beter georganiseerde groep kinderen in een schare identieke Quechua-tentjes, haast wiskundig opgesteld rond een magische cirkel die ze met hun stapschoenen hebben uitgezet rond een imaginaire vuurplaats te midden van het gras. Het eerste zootje pubers gaat op uitstap met de fiets en vertekt straks gehavend naar huis met de trein, de anderen arriveren pas in het holst van de nacht in drie hagelwitte minibusjes en sluipen geruisloos en gedisciplineerd hun tent en slaapzak in.
Snel nog de omgeving verkennen en informeren naar de fietsaccommodatie om in het historische centrum van Poitiers ter geraken. Van welke kant we het ook bekijken, het zal hoe dan ook over een kronkelende steenweg zonder fietspad én bergop zijn. De optie openbaar vervoer sluiten we uit wegens te gecompliceerd, er zijn nauwelijks klokvaste busverbindingen tijdens de schoolvakanties en op een belbus durven we eigenlijk niet te vertrouwen omdat zelfs de inboorlingen niet uit de instructies wijs lijken te raken. In extremis hebben we met het infobrochuurtje van bij het onthaal nog altijd het nummer van een taxi bij de hand, eerst is het tijd voor een laatste zomerbarbecue met op de achtergrond het uitdovende gebrom van cigales.
Vrijdag 25 juli
De eerste treinen wekken mij en met een mok koffie in de hand overschouw ik het dauwtrappen van het jonge grut naast ons. We ontvluchten dra het beleefdheidshalve repliceren van de bonjours die de Samariens mij blijven toewerpen telkens er eentje naar het sanitair loopt om een wasje of een plasje. Over hun Vlaamse generatiegenoten zijn we tegenwoordig al tevreden wanneer ze niet schouderophalend voorbij sloffen, maar iemand überhaupt al met een apathische “jooow” begroeten. Beleefde snuiters die Fransen, rare jongens thuis.
Even over de middag worden we op het voormalige wapenplein bij het imposante stadhuis gedropt, de Poitevins hebben hun stadskern nagenoeg autovrij gemaakt en houden siësta op de terrasjes hier in de buurt. Het hangjongerenfenomeen pakten ze spitsvondig en op geheel artistieke wijze aan met veelkleurige geometrische objecten, maar een nieuw begrip dringt zich op want “ligjongeren” slurpen nu sloom aan afhaalkoffie en keuvelen hier rokend de middag weg. Een generatie hangfilosofen en coachsurfers ziet hier het levenslicht en zelf kan ik het ook niet laten zo een hypermodern geval eens uit te proberen. De zon scheen al de ganse ochtend genadeloos over het plein en daardoor smelt het weinig ergonomische kunststof me haast tegen de pijnlijke Vlaamse billen. God straft snel! Het verklaart ook waarom de slungels uit de buurt het knalrode exemplaar al die tijd links hebben laten liggen…
In de Europese universiteitssteden vinden matig cosmopoliete Leuvenaars het doorgaans aangenaam toeven, een soort van herkenbaarheid die niet minder aanwezig is in Poitiers met zijn florissante horeca en kraaknet patrimonium. Met een toeristische uitgave in de hand en een camera in de aanslag flaneren we door winkelstraten met vakwerkhuizen en van het ene monument naar het andere. Vanuit het stadsmidden dalen we af naar de botanische plantentuin bij het vroegere Hôtel-Dieu waar al meer dan eeuw een honderdtal exoten en inheemse soorten worden onderhouden op een lap van anderhalve hectare, een groene oase tussen de historische colleges en de grauwe betonnen faculteitsgebouwen.
Verzadigd door het sublieme aanbod oude rommel zoeken we de koelte op van een geklimatiseerde winkelgalerij en net wanneer we daar terug buiten komen, gooit men de hemelsluizen open. Een onweer vanjewelste doet de garnizoensstad op haar grondvesten beven, straatkolken worden fonteinen en kruispunten staan blank. In allerijl vorderen we onze chauffeur terug op en haastig wringen we ons in zijn aandampende wagen, het regenwater kan geen andere kant op dan naar beneden en weg uit de stad. Als een amfibie baant de taxi zich een weg naar onze camping aan de rivier in Saint-Benoît, waarvan ik onderhand verwacht dat ze alle momenten buiten haar oever treden zal. Vervaarlijk gutst de regen uit de waterspuwers van het sanitaire blok in de vreemde betonnen kuipen waarvan ik nu meteen ook het nut inzie. Gewoon vergaarbakken dus ontsproten aan een bizarre hersenkronkel van de architect.
Bij de deur van het toiletgebouw hangt nog de waarschuwing aangeplakt, die wij eerder in Cognac moesten onderschrijven. Avis en cas d’inondation: breng uzelf in veiligheid op hoogte, voorzie u van een FM radio en luister naar France Bleu, zorg voor een zaklamp en reservebatterijen, verzeker u van een voorraad drinkwater om de volgende 48u door te komen en wacht op evacuatie! Juist ja, ik offer mijn vertrouwde espadrilles en waad over het grasveld om de rivierstand te peilen. Het ziet er niet naar uit dat we vandaag nog verrast zullen worden door het wassende water. Enigszins gerustgesteld maak ik kennis met een echtpaar uit Sint-Niklaas dat onze Belgische autokentekens heeft herkend. Schuilend onder de oversteek van het toiletgebouw spreken ze me aan: Bonjour! Ach help daar gaan we weer. Vous êtes Belge? Ja en neen, Flamand.
Net als wij zijn ook zij onderweg naar huis, maar moediger en sportiever dan ons; met een tandem op de terugweg van Saint-Nazaire na een fietsvakantie langs de Loire vanaf Tours . Lieve help, ik zie het mezelf nog niet doen en dan bij dit weer gevangen in een minuscuul tentje. Chapeau! Het droogt stilaan weer op en de wolken kleuren roze.
Zaterdag 26 juli
Traject: Saint-Benoît – Morienval, 450 km
Eén keer Parijs voorbij waant ‘pa’ zich thuis en is hij niet meer te houden, onze vrienden zullen ’s avonds al terug in de polder aankomen. Wij delen de resterende kilometers op in voor ons verdraagbare ritten en de Franse hoofdstad werd veiligheidshalve als no-go-zone ingesteld. Bij de laatste péage op de A10 neemt Cris het stuur over en Xander helpt hem veilig de A/N104, gekend als de Francilienne, op en verder naar de N2 richting Soisson om ter hoogte van Crépy-en-Valois even te vergeten dat onze Ducato met zijn alkoof niet onder een spoorwegbrugje met 2,15m vrije hoogte door geraakt. Gelukkig wordt mijn chaufferende echtgenoot tijdig gealarmeerd en nauwelijks foeterend stel ik voor om even uit te wijken voor een tussentijdse tankbeurt. Hij neemt de gelegenheid te baat een ernstig gesprek met Xander te voeren en een blik te werpen op de te vermijden hindernissen op onze route.
Zonder al te grote omwegen komen we vooralsnog in Morienval aan. Maar dan wil die Hollandse schelm nog per se omhoog langs het steilste en smalste straatje van het dorp – Rue de la Granchemont -, terwijl onze bestemming langs de Rue de Pierrefonds ligt, het verlengde van de hoofdweg die we net achter ons hebben gelaten. Mijn hart slaat meer dan één slag over wanneer Xander stil blijft als vermoord en er “geschiktheid voor caravans onbekend” op het vervloekte schermpje springt. Mijn kloeke vent martelt de zwaar geladen Ducato en jaagt hem als een volleerd rallypiloot met doorspinnende banden over de kiezeltjes van het pas bestreken asfalt ruim vijftig meter hoger op minder dan een halve kilometer. De graad van opwinding en uitgestane doodsangsten is evenredig aan het gemiddelde stijgingspercentage van ruim 35% en met bevender hand betaal ik de eigenaar van de private aire met plezier die schamele 10 euro voor een rustige nacht. Die GPS-grappen worden ooit nog eens mijn dood!
Zondag 27 juli
Traject: Morienval – Leuven, 285 km